Herziene Richtlijn Tunnelverlichting biedt aansluiting op praktijk
16.11.2023 Niels van der Horst

Voortschrijdend inzicht op basis van de ervaringen met ledverlichting in tunnels gaf voldoende aanleiding voor de herziening van de Richtlijn Tunnelverlichting. Via waarnemingen en metingen tijdens meerdere rijproeven is tunnelverlichting met ledlampen in de praktijk beoordeeld. De resultaten en daaruit voortvloeiende inzichten zijn in de nieuwe richtlijn verwerkt.
Zo ging het bij het samenstellen ervan onder andere over het behouden van het veiligheidsniveau bij het verlagen van het lichtniveau. Daarnaast speelden ook hier de algemenere doelstellingen van besparingen op energieverbruik en materiaal een rol. Harry de Haan is voorzitter van de werkgroep tunnelverlichting bij de NSVV en ging in op de materie. “Ik ben een van de weinigen waarbij een tunnelvisie wordt gewaardeerd.”
Lichtniveaus en zones
Welke zaken spelen specifiek bij tunnelverlichting waar het gewone publiek mogelijk geen weet van heeft? “Tunnelverlichting kan je zien als een bijzondere vorm van openbare verlichting (OVL), waarbij opvalt dat de niveaus die toegepast worden, veel hoger zijn. Bij de ingangszone van een tunnel tref je 200 candela (cd) aan per vierkante meter. Ter vergelijking: op de meeste autosnelwegen wordt 0,75 cd toegepast. Reden is een soepele overgang van het daglicht naar de tunnel. Vervolgens wordt in de tunnel richting de zogeheten centrale zone de lichtsterkte weer afgebouwd naar circa 6 cd/m2. Het geeft aan dat het vrij veel energie kost om deze verlichting te laten branden, waardoor het voor tunneleigenaren van belang is dit zo energiezuinig mogelijk te doen. De lengte van de ingangszone van een tunnel is afhankelijk van de toegestane snelheid en de menselijke adaptiecurve die bij licht-donker overgangen wordt gehanteerd.” De ingangszone kan daarom een lengte hebben van enkele honderden meters.
Tunnelwandreflectie
De Haan: “Verder heeft een tunnel natuurlijk een wand en die moet ook een bepaald verlichtingsniveau halen ten behoeve van het contrast en het ruimtelijk gevoel bij bestuurders. Daar is veel discussie over geweest de laatste tijd. Vroeger werd de wand met witte tegeltjes afgewerkt maar de laatste decennia hebben veel opdrachtgevers meer ruimte aan de markt gelaten en zie je dat recentere tunnels met een betonnen wand zijn uitgevoerd. Zo’n wand heeft geen lichte afwerking en reflecteert een stuk minder, zeker ook omdat het beton na verloop van tijd ook nog eens vervuilt.” Het vereist dat de lichtontwerper en de civiel-technisch ontwerper in een vroegtijdig stadium rond de tafel zitten, wat niet altijd gebeurt, waardoor de veiligheidseisen in het geding kunnen komen. “Vorig jaar hebben we wel bereikt dat in de landelijke tunnelstandaard (LTS) de eis staat, dat een wand een bepaalde reflectiewaarde (55%) moet hebben en behouden.”
Dynamisch licht
“De verlichting van een tunnel wordt dynamisch geregeld met het buitenlichtniveau. Het is waarschijnlijk de enige lichttoepassing waarbij je meer licht nodig hebt, als het buiten zonniger is. De eerder genoemde 200 cd/m2 is bij zonnig weer maar als het bewolkt is, gaat dat niveau via de meting van een camera omlaag,” aldus De Haan. “Binnen moet 3 tot 5 procent van de lichtsterkte buiten gehaald worden. Als je buiten 2000 cd per m2 meet, heb je binnen dus richting de 100 cd/m2 nodig. Bij tunnels is er sprake van veel financieel belang bij hoe het licht geregeld is. Ledverlichting is stukken beter te regelen - zoals met dimmen - dan de vroegere natriumverlichting, waardoor er meer mogelijkheden ontstaan om de tunnelverlichting goed af te stemmen op de specifieke omstandigheden van een bepaald moment. Dat is mede aanleiding geweest om dit jaar de richtlijn te kunnen herzien.”
Eerste led-ervaringen
In 2017 waren de eerste en voorafgaande ervaringen met led de aanleiding om tot de toenmalige herziening van de richtlijn voor tunnelverlichting te komen. Met led kon ineens nauwkeurig gestuurd worden. Doordat de eisen qua lichtsterkten heel letterlijk en precies werden genomen, scheen er hoger dan twee meter in de praktijk onvoldoende licht. Het licht hield daar als het ware op daar waar erboven voordien, door het niet precies kunnen sturen, meer restlicht was. “Een ander voorbeeld,” vervolgt De Haan, “is dat in de beginjaren ledverlichting werd geleverd met een hele hoge kleurtemperatuur van 5700 kelvin (K). Dat was heel fel blauwig licht dat als onprettig werd ervaren. Daar zijn toen ook eisen aan gesteld, waaronder dat het minder dan 4000 K moest zijn, zodat het licht van koud wit naar neutraal wit ging.
Duurzaamheid
De huidige herziening heeft veel te maken met de (onderzoeken naar) duurzaamheidsmaatregelen, waarvan het eerder genoemde dimmen er een van is. “Er zaten ook onderzoeken bij naar lichtere wegdekken, dus met hoger reflectief asfalt. Dan hebben we verder gekeken naar de mogelijkheden om bij langere tunnels – met een passagetijd van meer dan 60 seconden – het lichtniveau van met name de centrale zone te verlagen. Een volgende herziening is dat we het nachtverlichtingsniveau hebben verlaagd. De eis was voorheen twee keer het niveau van buiten maar wanneer het niet zo druk is, hoeft dat niet meer. We hebben proefondervindelijk vast kunnen stellen dat je dat inderdaad lager kan stellen, want uiteraard stond de veiligheid bij al die onderzoeken telkens voorop,” vertelt De Haan. Soms kan een tunnel met minder armaturen en materiaal (dunnere kabels) af. Al met al kunnen er op deze manier een aantal besparingskansen worden benut.
Instelbaarheid
De verschillende percentages lichtsterkte die in de richtlijnen worden gehanteerd, waren reden om in de herziening van 2023 op te nemen dat de tunnelverlichting (beter) op al die niveaus instelbaar moet zijn. “Tunnelbeheerders kunnen dan later op basis van de praktijkervaringen de instellingen aanpassen, want het is nogal lastig om voor een specifieke tunnel vooraf vast te stellen wat de precieze niveaus moeten zijn. Zo zit je ook niet vast aan een keuze die gemaakt is, terwijl je ziet dat een aanpassing nodig is. Het blijkt in de praktijk geregeld dat een lager niveau dan de richtlijn aangeeft via haar zogeheten veilige ontwerpwaarden, mogelijk is. De beheerder houdt daarbij altijd de verantwoordelijkheid voor de veiligheid.”